Een intiem geloofsgesprek met Paulus: hoe oude woorden nieuw klinken
Beschouwingen bij het boek “Aan Paulus – Over zijn brief aan de Galaten en wat die met een mens doet.” – Luc De Saeger – Carmelitana, 2023
De titel van een boek is raak gekozen als hij triggert en goesting geeft om te beginnen lezen. Verrassend en meteen uitdagend bij de titel van dit boek is dat de auteur een heel objectief gegeven (een theoloog die publiceert over de brief aan de Galaten) koppelt aan een heel persoonlijk standpunt (“wat die [brief] met een mens doet”). Bovendien is niet de lezer de eerste bestemmeling, wel de apostel zelf: “Aan Paulus”.
Meteen is duidelijk dat we hier niet te maken hebben met de zoveelste theoloog (bovendien gedoctoreerd over de brief aan de Galaten) die het zoveelste boek over Paulus presenteert waarin hij zijn kennis wil aanbrengen. Je mag verwachten dat hij dat laatste wel degelijk doet maar dat zijn uitgangspunt en zijn ambitie verder liggen.
Dat uitgangspunt is merkwaardig. De auteur worstelt al decennia met deze brief omdat Paulus hem daarin blijvend uitdaagt tot een fundamentele bevraging van het geloof van de apostel én van zijn eigen geloof. De brief, zegt hij, kleeft hem aan de ribben. Wat Paulus aan geloofsinhoud voorhoudt aan de Galaten was wellicht niet evident voor die doelgroep maar stuit ook vaak op weerstand bij de auteur van het boek.
De ambitie van de auteur is met Paulus in dialoog te treden wat hij wil realiseren via een eigen antwoordbrief. Daarin zet hij “een pingpongspel” op tussen de brief van Paulus en zijn eigen “ontvangende en waakzame geest”. De lezer wordt getuige van een indringend gesprek waarin hij gaandeweg zelf wordt meegezogen en betrokken partij wordt.
De auteur doorploegt de brief in kleine fragmentjes vanaf de eerste zin tot het laatste vers. Hij probeert het dispuut tussen Paulus en de Galaten zo scherp mogelijk te verwoorden. Om dat te bereiken werkt hij met een eigen vertaling van de brief. Via een doorgedreven kritische lectuur van de grondtekst delft hij nieuwe interpretaties op, wijst hij op hiaten of tegenstrijdigheden in het denken van Paulus en slaagt hij erin om begrippen uit onze geloofstraditie die oubollig klinken en “passé” lijken nieuw te laten klinken. Zo schrijft hij over het woord “genade” het volgende: “Gods genade, zijn geschenk, is Christus”, schrijf je. Gods genade is dus geen abstracte gedachte, zij heeft een aangezicht. Man, dit vind ik mooi. Ik herken in jouw woorden iets wat ikzelf ervaar … Wanneer ik genade ervaarde, was dat altijd via mensen…” (p. 67)
Gaandeweg weet de auteur de essentie van het conflict tussen de twee protagonisten in verstaanbare taal te verwoorden. Daarbij weet hij één kernelement uit het dispuut – het al dan niet ondergaan van de besnijdenis als voorwaarde om christen te zijn – te verbreden tot wat Paulus voorhoudt als de verrassende kern van het evangelie: “God wil dat de mens vrij is van elke onderdrukkende macht die afgoden [bv. een wettische god] uitoefenen … Jezus Christus is het meest angstwekkende geworden dat een mens zich kan voorstellen: een vervloekte. Deze vervloekte heeft God uit de dood doen opstaan. In deze verrezen vervloekte zijn wij kinderen van God.” (p. 163)
De auteur stelt zich niet allereerst op als een wetenschappelijk onderlegd, afstandelijk onderzoeker maar als iemand die sterk betrokken is.
Vaak laat hij verstaan dat hij Paulus inhoudelijk niet begrijpt of niet volgt (“Paul, ik word wanhopig…” 57) of dat hij niet kan instemmen met de kwetsende taal die hij soms hanteert (“Ik sta perplex, Paul!” 28) en met zijn polariserend taalgebruik.
Tegelijk leert hij veel van Paulus al vraagt het heel veel geduld om dóór de heel specifieke context van de brief de geloofstaal van die reus uit het (vroege) christendom te doorgronden en er de waarde van te ontdekken. Maar dat doorzettingsvermogen levert mooie momenten op vooral daar waar Luc De Saeger zichzelf herkent in de worsteling die Paulus doormaakt, in de ontdekking van de menselijke kanten van de apostel, in de verwantschap met geloofsgedachten die beiden dierbaar zijn. De nood aan zulke actuele lezing van de brief wordt expliciet verwoord in menig tekstonderdeel zoals “….wat moet ik hiermee? Op welke wijze kan wat jij zegt vruchtbaar zijn voor mijn geloven of voor mijn in het leven staan?” (p. 157). Twee voorbeelden illustreren deze vraag naar de betekenis voor het eigen leven.
Bij de verwoording van een hertaald vers van Paulus “… Ik draag Gods genade in mij…” vervolgt de auteur “… en dat is iets waarmee ik aan de slag kan en moet: op zoek gaan naar Gods genade in mij, en daarvoor openstaan.” (p. 161)
Een tweede voorbeeld verwijst naar de zwakheid waar ook die sterke Paulus mee te maken heeft. Het vers “God behoede dat ik ooit op iets anders zou roemen dan op de kruisdood van Christus” wordt door de auteur becommentarieerd met “ Je verwoordt het als een vurige wens en daardoor geef je eigenlijk toe dat de verleiding er altijd wel zal zijn. … Jij staat daar niet boven. Jij mag dan wel de realiteit en de kracht van de geest ervaren, je ontkent de realiteit en de kracht van “het vlees” niet. En dat vind ik mooi.” (p. 155)
In de marge maakt de auteur af en toe een excursus waarin je hem nog explicieter in zijn geloofsaanvoelen leert kennen. Een bijzonder mooi, zelfs intiem voorbeeld is zijn commentaar bij hfdst 4,6 over de geest van Christus die in ons bidt “en die kraait “Abba, papa”. Hij maakt daarbij ahv een kort voorbeeld uit zijn persoonlijk gebedsleven duidelijk wat de waarde kan zijn vaste formuleringen bij het bidden. (p. 100-101)
Het is mogelijk: een intiem geloofsgesprek tussen een hedendaagse, kritische gelovige en die reusachtige Paulus. Wat tussen hen mogelijk is, kan ook ons overkomen. Net daarom daagt het boek uit tot verbreding van kennis over één van de basisgeschriften van ons christendom en tot verdieping van onze eigen geloofsbeleving. Het boek draagt op sterke wijze bij tot beide intenties.
Jef Schoenaerts